BIJLAGEN |
PME hanteert twee metingen voor de monitoring van de CO₂-uitstoot van de aandelen- en bedrijfsobligatieportefeuilles:
Voor de berekening van de CO₂-voetafdruk van de portefeuille wordt gebruik gemaakt van scope 1 en scope 2 data. Scope 3 data worden (nog) niet meegenomen in deze meting. De scope 3 data kunnen voor de meeste sectoren nog niet op een betrouwbare en consistente manier gemeten worden. Dit neemt echter niet weg dat de scope 3 uitstoot voor bepaalde industrieën en bedrijven wel een belangrijke factor is wanneer we beoordelen of een bedrijf volgens het Parijs Akkoord handelt. Daarom is scope 3 wel meegenomen in de sectorreductiedoelstellingen waar relevant en mogelijk; op dit moment geldt dat voor autofabrikanten.
MN maakt voor het verzamelen van de uitstootgegevens van bedrijven gebruik van de diensten van Institutional Shareholder Services Inc. (ISS). ISS levert MN de uitstootgegevens van alle posities en alle benchmarkposities van de aandelen- en bedrijfsobligatieportefeuilles van haar opdrachtgevers.
Sinds de eerste meting in 2015 is de CO₂-voetafdruk van PME ieder jaar met een jaar vertraging gepubliceerd. Dit betekende dat in het jaarverslag van 2021 de voetafdruk van de portefeuille van ultimo 2020 werd gepubliceerd. In het jaarverslag 2022 heef PME ervoor gekozen om de carbon footprint niet langer met een vertraging te publiceren. De meest recente meting in deze klimaatrapportage is uitgevoegd op basis van de uitstoot van bedrijven zoals bekend bij ISS op 31 december 2023 en de posities en benchmarkposities op diezelfde datum.
Een in de industrie veelgebruikte maatstaf voor de uitstoot van broeikasgassen is de koolstofdioxide-equivalent (CO₂e). Hoewel koolstofdioxide het meest bekende broeikasgas is, zijn er nog andere gassen die een bijdrage leveren aan de opwarming van de aarde.
De koolstofdioxide-equivalent maakt het mogelijk om de impact van verschillende broeikasgassen vergelijkbaar te maken. Het potentieel voor opwarming van methaan over 100 jaar is bijvoorbeeld 21 keer zo groot als dat van koolstofdioxide. In andere woorden: de uitstoot van 1 miljoen ton methaan staat gelijk aan de uitstoot van 21 miljoen ton koolstofdioxide1. ISS neemt de belangrijkste broeikasgassen mee in hun cijfers en drukt deze uit in koolstofdioxide-equivalenten2.
Volgens het “ownership principle” van het Greenhouse Gas Protocol kan een investeerder zich (een deel van) de uitstoot van een bedrijf toerekenen wanneer het eigenaar wordt van aandelen van het bedrijf of wanneer de investeerder het bedrijf financiert via schuldpapier. De hoeveelheid uitstoot die wordt toegewezen aan de aandeel- of schuldhouder is afhankelijk van de totale waarde van de aandelen of het schuldpapier en wordt afgezet tegen de totale waarde van het bedrijf, waarbij zowel naar de marktkapitalisatie alsook de openstaande schuld wordt gekeken. Wanneer een investeerder 0,1% van de waarde van een bedrijf bezit wordt 0,1% van de totale uitstoot van het bedrijf aan de investeerder toegewezen. Op portefeuilleniveau wordt de uitstoot geaggregeerd op basis van toegewezen uitstoot.
De toegerekende uitstoot wordt vaak aangeduid als Emission Exposure. De Emission Exposure wordt berekend door de totale uitstoot van een bedrijf te vermenigvuldigen met het percentage dat de investeerder van de waarde van het bedrijf bezit. Voor het bepalen van de waarde van een bedrijf maakt MN gebruik van de enterprise value including cash (EVIC). Het gebruik hiervan wordt geadviseerd door zowel de Partnership for Carbon Accounting Financials (PCAF) als de European Technical Expert Group on Sustainable Finance (EU TEG).
De EVIC wordt binnen de accounting gebruikt om een bedrijf te beoordelen in het geval er een fusie of overname plaatsvindt. Het geeft een goed beeld van de totale waarde van een bedrijf door de marktkapitalisatie te combineren met lange- en korte-termijn schulden en cash posities. De EVIC wordt als volgt gedefinieerd:
EVIC = Market cap + Market value of preferred shares outstanding + Book value of debt + Book value of minority interest
PME maakt wat EVIC betreft gebruik van de data van dataleverancier ISS. PME hanteert daarmee dezelfde definitie voor de berekening van EVIC-waardes als ISS. Deze methode houdt geen rekening met correcties voor hedgen en derivaten. Deze definitie sluit aan bij de PCAF richtlijnen aangezien PCAF het al dan niet opnemen van derivaten en hedges in de EVIC waarde niet expliciet heeft gedefinieerd. Wel geeft PCAF mee dat het voorzichtigheidsbeginsel moet worden toegepast, wat inhoudt dat bij enige twijfel het de voorkeur heeft om bepaalde elementen niet mee te nemen in de EVIC-berekening. Dit leidt namelijk tot een hogere toegewezen uitstoot.
De berekening van de Emission Exposure op basis van EVIC schrijft voor dat de waarde van de aandelen en/of het schuldpapier afgezet wordt tegen de totale EVIC van het uitgevende bedrijf:
(Investment into Company) |
× Total Emissions of Company |
(EVIC of Company) |
We maken gebruik van de uitstootgegevens van ISS. Deze dataleverancier verkrijgt gegevens op zijn beurt uit vier verschillende bronnen:
Om tot een inschatting te komen vergelijkt ISS niet-rapporterende bedrijven met gelijksoortige bedrijven die wel gegevens rapporteren. Door gebruik te maken van een gepatenteerd brancheclassificatiesysteem op basis van hun CO₂-uitstootprofiel komt ISS tot een modellering van de CO₂-uitstoot.
Aan de hand van het classificatiesysteem heeft ISS specifieke modellen ontwikkeld voor 400 sub-sectoren. Elke sub-sector wordt statistisch geanalyseerd om significante broeikasgasemissievoorspellers te identificeren. Dergelijke voorspellers van broeikasgasemissies zijn onder meer omzet, aantal werknemers en kosten van verkochte goederen. In het geval op een later moment wel informatie bekend wordt over daadwerkelijke uitstoot voor een onderneming wordt getest of de eerdere schattingen klopten. Op die manier wordt het instrument van modellering steeds robuuster.
Voor het grootste deel van bedrijven waarin belegd is, is data beschikbaar om de CO₂-uitstoot te berekenen en toe te wijzen aan PME. Voor 15,35% (0,34% voor aandelen, 35% voor bedrijfsobligaties) van het belegd vermogen is dit echter niet het geval. Deze beleggingen worden voor de berekening van de CO₂-uitstoot buiten beschouwing gelaten, maar behoren wel tot het belegd vermogen. De databeschikbaarheid voor bedrijfsobligaties is lager omdat de bedrijven waarin we beleggen via obligaties over het algemeen minder ESG data rapporteren. Over de jaren heen is te zien dat de databeschikbaarheid over het algemeen toeneemt, en we verwachten ook dat dit zal blijven toenemen. Onze uitvoerder MN probeert ook actief bij onze dataleveranciers te sturen op meer databeschikbaarheid en we kijken actief naar alternatieve oplossingen om de databeschikbaarheid te verhogen, bijvoorbeeld door CO₂-emissies voor de portefeuille te modelleren.
Onderstaande tabel geeft de herkomst van de CO₂-data weer voor de CO₂-voetafdrukmetingen van afgelopen jaren, uitgedrukt als percentage van het belegd vermogen.
Databron |
31-12-2021 |
31-12-2022 |
31-12-2023 |
MVO- of Jaarverslagen |
35,0% |
51,8% |
54,8% |
Carbon Disclosure Project |
50,6% |
39,8% |
35,3% |
Andere rapportages |
0,6% |
0,9% |
1,3% |
Modellering |
10,3% |
5,6% |
4,9% |
Niet verzameld |
3,5% |
1,8% |
3,7% |
Dataleverancier ISS beoordeelt de CO₂-data die worden verzameld en gemodelleerd. Bij de beoordeling van gerapporteerde data kijken we onder meer of de data extern geverifieerd zijn, in hoeverre de data afwijkt van andere bronnen en hoe consistent de rapportage de afgelopen jaren is geweest. Bij de beoordeling van gemodelleerde data is de nauwkeurigheid van de gebruikte input-data van belang. De betrouwbaarheidsscore die ISS toewijst kan worden vertaald naar de PCAF Data Quality Score. Echter, deze vertaling is naar ons inziens nog niet robuust genoeg. Momenteel onderzoeken we de mogelijkheden om de PCAF Data Quality Score van de CO₂-data te rapporteren, zoals wordt geadviseerd in de PCAF richtlijnen.
De sectorreductiedoelstellingen zijn gebaseerd op de klimaatscenario’s van de International Energy Agency (IEA). De doelstellingen reflecteren de benodigde reductie voor het beperken van de opwarming van de aarde tot onder de 1,5°C en het behalen van een netto nul uitstoot in 2050. Voor zes zeer uitstoot-intensieve sectoren in de portefeuille van PME is een sectorreductiedoelstelling vastgesteld.
Sector |
Meeteenheid |
Doelstelling 2030 |
Elektrische nutsbedrijven |
Ton CO₂e per geproduceerde megawattuur energie |
0,14 |
Luchtvaartmaatschappijen |
Gram CO₂ per RTK (Revenue tonne kilometres) |
616,00 |
Aluminiumproducenten |
Ton CO₂e per geproduceerde ton aluminium |
4,73 |
Autofabrikanten |
Gemiddelde uitstoot van nieuw geproduceerde auto’s in gram CO₂ per kilometer |
30,68 |
Cementproducenten |
Ton CO₂ per geproduceerde ton cementproduct |
0,42 |
Staalproducenten |
Ton CO₂ per geproduceerde ton staal |
1,13 |
Om te bepalen of de uitstoot-intensiteit van de bedrijven in de portefeuille van PME in lijn is met de doelstellingen van het Parijs Akkoord wordt niet naar de totale uitstoot van een bedrijf gekeken, maar naar de uitstoot per geproduceerd product. Hiervoor worden de data van het Transition Pathway Initiative gebruikt (TPI). TPI is een door investeerders opgerichte organisatie, die samenwerkt met een researchteam van de Londen School of Economics, en heeft voor een groot aantal bedrijven in uitstoot-intensieve sectoren in kaart gebracht hoeveel CO₂ deze bedrijven uitstoten per geproduceerd product en hoe deze uitstoot zich verhoudt tot de doelstellingen van het Parijs Akkoord. TPI meet de uitstoot-intensiteit van bedrijven op basis van product specifieke maatstaven, bijvoorbeeld de uitstoot per ton staal voor staalbedrijven. Om te beoordelen of een bedrijf op koers ligt voor een 1,5-graden (of ander) scenario, wordt per sector vastgesteld hoe de uitstoot-intensiteit zich in dit scenario moet ontwikkelen. Dit wordt voor de meeste sectoren berekend op basis van data van de International Energy Agency. De uitstoot-intensiteit van een bedrijf wordt vervolgens afgezet tegen dit pad om te beoordelen of het bedrijf op koers ligt voor een 1,5 graden scenario.
Om de huidige uitstoot-intensiteit van de verschillende sectoren in de portefeuille van PME te berekenen, wordt de gewogen gemiddelde uitstoot-intensiteit (naar vermogen) berekend van de bedrijven in de portefeuille. De uitstoot-intensiteit van de portefeuille kan op vier manieren veranderen:
Anders dan bij de berekening van de carbon footprint hebben koerswijzigingen van aandelen en obligaties relatief weinig invloed op de berekende uitstoot-intensiteit.
In de klimaatrapportage van 2023 rapporteert PME voor het eerst over de CO₂-uitstoot van de vastgoedportefeuille. Voor de vastgoedportefeuille wordt de CO₂-uitstoot op twee manieren berekend:
Voor de meting van de gewogen gemiddelde CO₂-uitstoot/m2 wordt gebruik gemaakt de uitstoot-intensiteit data van GRESB. In deze cijfers zijn enkel de gemiddelde intensiteitswaardes opgenomen van objecten met 100% datadekking. De datadekking ligt daardoor lager dan de totale datadekking van de GRESB dataset.
Middels deze maatstaf kunnen vastgoedbeleggingen vergeleken worden met de CRREM paden. De CRREM paden laten de benodigde CO₂-uitstoot per m2 zien per sub-sector en regio waar vastgoed aan moet voldoen om in lijn te zijn met een 1,5 graden scenario. Het jaar waarin de CO₂-uitstoot/m2 van een vastgoedobject of een portefeuille niet meer in lijn is met het 1,5 graden pad wordt het ‘stranding year’ genoemd.
Net als bij aandelen- en bedrijfsobligaties wordt de uitstoot van vastgoedbeleggingen toegewezen aan PME als investeerder (Emission Exposure). Deze maatstaf laat zien hoeveel CO₂ PME financiert.
Anders dan bij aandelen- en bedrijfsobligaties wordt de toewijzing berekend door gebruik te maken de Gross Asset Value (GAV). De CO₂-uitstoot per 100 EUR geïnvesteerd wordt als volgt berekend:
∑ |
n |
( |
Invested valuei |
× |
total scope 1 |
) |
i |
||||||
Total investment (Portfolio) |
De totale CO₂-uitstoot is gebaseerd op alle aan GRESB gerapporteerde informatie. Dit betekent dat ook objecten met een gedeeltelijke datadekking worden meegenomen. De uitstootdata worden niet gecorrigeerd voor ontbrekende data. Dit betekent dat de CO₂-uitstoot niet volledig is en hoger zal worden naar mate de datadekking verbeterd.
Voor de meting wordt gebruik gemaakt van GRESB data. Deze data laten de uitstoot van koolstofdioxide-equivalenten zien en kijkt dus naar meer broeikasgassen dan alleen CO₂. GRESB verkrijgt gegevens direct van vastgoedfondsen, -beheerders en -bedrijven.
GRESB beoordeelt de CO₂-data die worden verzameld steekproefsgewijs en biedt vastgoedeigenaren de gelegenheid deze indien nodig te corrigeren.